Zevende generatie
Kinderen Folkert Abes Posthuma (1822 - 1886)


G.1661
PETRUS FOLKERTS, expediteur te Leeuwarden

geb. Leeuwarden 14 aug. 1846, daar overl. 20 aug. 1893
trouwt Leeuwarden 29-12-1869 Catharina Hosbach
geb. Sneek 21 mei 1847, overl. Leeuwarden 28 febr. 1928
dochter van Lucas Laurens Hosbach en Sjoukje Eldering
weduwe van Ysbrand Gatsonides

1. Folkert geb. Leeuwarden 3 okt. 1870, overl. 9 okt. 1934 Chicago, vice-consul, tr. Chicago 12 nov. 1896 Ada C. Fischer
2. Lucas Laurens geb. Leeuwarden 12 febr. 1872, overl. Rotterdam 15 dec. 1948, arts, tr. Rauwerderhem 30-3-1898 Fetje Rijpma
3. Sjoukje geb. Leeuwarden 24 aug. 1873, overl. Het Bildt 22 dec. 1942, tr. Leeuwarden 19-2-1898 Cornelis van der Goot, koopman
4. Evert geb. Leeuwarden 22 juli 1875, daar overl. 24 aug. 1876
5. Evert (Edward) Leeuwarden 24-5-1877, overl. Chicago, autoverkoper, tr. Susie Boomsma
6. Anna Petronella Angenietje geb. Leeuwarden 31 juni 1882, overl. 26 april 1957 Doorwerth, tr. Leeuwarden 28-6-1916 Folkert Hoogslag, boekhouder

Folkert had twee dochters, Helen en Catherine, en Edward vier: Clara, Catherine, Grace en Dorothy, zoals blijkt uit de volkstelling van 1920 voor Cook County, Chicago:


Gezin Folkert Posthuma



Gezin Edward Posthuma


G.1663
EVERT FOLKERTS, expediteur te Leeuwarden

geb. Leeuwarden 16 mei 1849, overl. Den Haag 16 dec. 1924
tr. Leeuwarden 19-11-1872 Janna Johanna Sterkenburg
geb. Leeuwarden 2 dec. 1848, daar overl. 28-2-1917
dochter van Jacobus Wilhelmus Sterkenburg en Anna Margrieta Mulder

1. Folkert Evert geb. Leeuwarden 20 mei 1874, overl. Vorden 3 juni 1943, hoogleraar, minister van Landbouw, tr. Wageningen 28 aug. 1899 Aaltje van den Steen
2. Anna Margrieta geb. Leeuwarden 8 mei 1876, overl. Den Haag 25 maart 1939, winkelierster in galanterieën
3. Jacobus Wilhelmus geb. Leeuwarden 1 aug. 1877, overl. Bosch en Duin 26 juni 1938, expediteur, tr. Leeuwarden 3 mei 1921 Aukje van der Schoot
4. Angenietje geb. Leeuwarden 22 aug. 1879, daar overl. 1 mei 1880

FOLKERT EVERT POSTHUMA (G.16631)

Het verloop van de carrière van F.E. Posthuma en de dramatische afloop van zijn leven geven aanleiding hier aandacht aan te schenken.
Na het doorlopen van drie klassen aan de RHBS te Leeuwarden studeerde Folkert Posthuma aan de Rijkslandbouwhogeschool te Wageningen. Omdat het Wageningse einddiploma toen nog niet zo'n hoge waarde had, studeerde hij door voor de MO-onderwijsakte. Zijn eerste sollicitatie naar het ambt van rijkslandbouwleraar te Leeuwarden werd afgewezen, volgens eigen zeggen omdat hij te 'rood' was in de ogen van en aantal invloedrijke Friese heren. Het is ook niet onwaarschijnlijk dat hij zijn kansen verspeelde door een wel eerlijke, maar niet diplomatieke voordracht over de Friese pachtcommissie eerder in 1896. Het missen van deze betrekking, waarover hij zich in 1940 nog beklaagde, liet een levenslang litteken na.
In 1899 werd hij zuivelconsulent in Drenthe en secretaris van de Zuivelbond FNZ. In 1905 verhuisde hij naar Den Haag om daar leiding te geven aan de snelgroeiende FNZ. Weldra was hij in landbouwkringen een algemeen bekend bestuurder, ook al omdat hij zich ontpopte als een overtuigend spreker. Ook in het verzekeringswezen kreeg hij bekendheid als directeur van de Landbouwonderlinge en van Centraal Beheer.
In 1914 kreeg hij op de toen jonge leeftijd van 40 jaar de portefeuille Landbouw in het extra-parlementaire kabinet Cort van der Linden. Door distributie, rantsoenering, uitvoerverboden en tal van andere impopulaire maatregelen moest hij in de Eerste Wereldoorlog de voedselvoorziening op peil houden. Hierdoor werd hij het mikpunt van ernstige, maar vaak gemakkelijke kritiek, die althans ten dele niet gerechtvaardigd was.


Spotprent van JC Braakensiek in 'De Amsterdammer'


Onder zijn ministerschap kregen ook de Landbouwschool te Wageningen en de Utrechtse Veeartsenijschool de status van Hogeschool. Hiervoor werd hem door Wageningen een eredoctoraat verleend. Toen dit door Utrecht werd nagelaten liet hij de curatoren schriftelijk van zijn verontwaardiging blijken.
Na de oorlog vervulde hij tal van functies in uiteenlopende organisatie, ook in de Doopsgezinde kerk, maar het hoogtepunt in zijn carrière was voorbij. Naarmate hij ouder werd, voelde hij zich steeds meer miskend, omdat hij niet andermaal voor het ministerschap werd uitgenodigd.
In 1933 legde hij vele functies neer, ook al omdat hij het oneens was met de crisispolitiek van de regering, en hij zich vrij wilde maken om deze te bestrijden. Sterk afkerig als hij was van partijpolitiek had hij zich al vele malen kritisch geuit over het politieke bestel. Het is derhalve niet verwonderlijk dat hem al in 1932 het leiderschap werd aangeboden van een fascistische beweging. Bij die gelegenheid verklaarde hij wel voor de fascistische gedachte te voelen, maar nog niet toe te zijn aan een 'profetenmantel'.
Pas na de capitulatie kwam hij openlijk voor zijn opvattingen uit. Hij is echter nooit officieel tot de NSB toegetreden, omdat hij als oprecht gelovig mennist de NSB op godsdienstig gebied wantrouwde. Posthuma was sterk gekant tegen Duitse inmenging in Nederlandse zaken en beeldde zich in zijn zelfoverschatting en eerzucht in dat hij ook in deze oorlog de aangewezen man was om leiding te geven aan de landbouw en de voedselvoorziening.
Een aantal door hem opgerichte commissies ging ter ziele omdat zijn opvattingen niet strookten met die van de Duitsers. In 1943 leek hij eindelijk de kans te krijgen waarop hij al die jaren had gewacht, toen Mussert hem benoemde tot gevolmachtigde voor Landbouw en Visserij in zijn schaduwkabinet. Deze benoeming was aanleiding voor de verzetsgroep CS-6 om een aanslag op hem te plegen. Op 3 juni 1943 sloop de verzetsstrijder Verleun (die eerder generaal Seyffardt had neergeschoten) de tuin van de villa in Vorden waar Posthuma woonde binnen en schoot hem dwars door een ruit van de serre neer. Evenmin als Posthuma zelf besefte het verzet blijkbaar de geringe inhoud van de hem toegezegde functie.